Fictie

De Bijenkorf

31/10/2022

*Dit verhaal verscheen eerder op Vers Beton*

Met de kinderwagen doet ze er een uur over en toch loopt Lenie twee keer per week met haar dochters vanaf de Mathenesserweg naar haar moeder in Kralingen. Vandaag ligt Greetje te slapen en staat Alie zingend op het plankje dat Lenie tussen de achterste wielen gemonteerd heeft. Haar liedjes gaan over het dikke-duiven-plein, de etalage vol droge worsten en het bloemenveld waar Lenie altijd moet denken aan de bakker en fourniturenwinkel die er voor het bombardement zaten. 

Als ze de Coolsingel op lopen, houden de herkenningspunten richting oma op en stopt Alie met zingen. Gewoonlijk vermijdt Lenie deze route, maar vandaag kan ze het niet laten. Ze kijkt naar de nieuwe Bijenkorf die in al zijn betonnen glorie staat te wachten op winkelend publiek. Ze aait Greetje over haar buik en denkt terug aan de blauwdrukken op haar vroegere kantoor, verlicht door de opgaande zon na een zoveelste nacht doorwerken. 

‘Mama, zijn we er al?’ 

‘Nee lieffie.’ Lenie zucht en kijkt nog eens omhoog. Het beton lijkt te leven door de zon die op de gleuven schijnt en ze vraagt zich af of Breuer zelf bedacht heeft de tegels te frijnen, of een van haar oud-collega’s. Ze trekt haar handschoen uit en streelt met blote vingertoppen de korrelige structuur van het gebouw. 

‘Lenie? Lenie Opheuvel? Nou, meid, dat ik jou nog ‘s mag tegenkomen!’ Lenie schrikt op van de stem van haar vroegere assistent. Betrapt laat ze de muur los en draait zich om naar Trijntje die er nog altijd absurd modieus uitziet in een grijze wollen jas met brede kraag en blauwe knopen. Het riempje, haar handschoenen en de hoed zijn allemaal van hetzelfde kaneelkleurige bruin en haar lippen zijn modieus rood gestift. In haar eigen functionele donkerblauwe jas, die na twee zwangerschappen te strak in de oksels zit, voelt Lenie zich gelijk een oude matrone. 

‘Ach, en zijn dit jouw kleintjes?’ 

‘Hallo Trijntje. Het is Ten Brugge tegenwoordig. En ja dat klopt. Dit slaapkoppie is Greetje en deze krullenbol is Alie.’ Ze legt haar hand op het bemutste hoofdje van haar dochter die zich verlegen tegen haar benen duwt.

‘Ach wat dom, natuurlijk! Ten Brugge van het architectenbureau. Wat een heerlijke vent hè!’ Trijntjes wenkbrauwen bewegen veelzeggend op en neer. ‘En schattig hoor.’

‘En hoe gaat het met jou, Trijntje?’ 

‘Nou, wat toevallig dat ik je vandaag tegenkom! Ik kom dus echt net bij de dokter vandaan…’ ze legt haar hand op haar buik en kijkt er dromerig naar.  

‘Gefeliciteerd.’ 

‘Dank je, lieverd. Ja, ik ben er zó blij mee! En Harry en ik zijn pas twee maanden getrouwd!’

‘Heb je straks ineens een ander leven.’

‘Ja, echt! Maar gelukkig mag ik blijven werken, omdat die vreselijke onbekwaamheidswet net is ingetrokken!’

‘Oh.’ 

Een handelingsonbekwame vrouw had jammer genoeg geen plek op het stadhuis, hoe goed ze ook was, en dat zou ze vast begrijpen zodra het eerste kind er was.

De dag voor haar huwelijk had Lenie’s chef na de feestelijke koffie en taart een hand op haar schouder gelegd. Vanachter zijn witte snor fluisterde hij dat het hem ondanks zijn uitdrukkelijke belofte helaas niet gelukt was hun directeur te overtuigen haar aan te houden. Een handelingsonbekwame vrouw had jammer genoeg geen plek op het stadhuis, hoe goed ze ook was, en dat zou ze vast begrijpen zodra het eerste kind er was. Even later stond Lenie buiten met de zojuist van haar collega’s gekregen juskom en zilveren opscheplepel. 

Lenie aait baby Greetje over haar buik. ‘Jij bent niet ontslagen?’

 ‘Nee, gelukkig niet zeg! Over een maand verhuizen we naar de Oranjelaan en dat kan alleen als we allebei verdienen, dus ja, ik ben zo blij dat ik gewacht heb met trouwen!’

‘Goh, ja.’ 

‘Al weet ik niet hoe wij vrouwen moeten blijven werken met die vermoeidheid hoor. Ik ben gesloopt! Dan had jij toch ook wel weer geluk.’ 

Lenie bijt op haar tong. Ze is gelukkig met haar man en haar kinderen en hun leven, heus. Maar ze is ook nog altijd boos op Kortenhoef. Haar leven had zo anders kunnen zijn als hij eerder was gekomen, maar de avond voor haar bruiloft kon ze niets meer. En nu was het te laat.

Ineens verlangt Lenie terug naar de avonden voordat haar brein vol zat met stopverf en de vaat vooral goed was voor de eindeloze stroom boodschappenlijstjes. Naar de dagen dat ze thuiskwam met sigarenrook in haar haar en wiskundige formules in haar hoofd. En naar de momenten dat ze een bord uit het sop trok en de oplossing zag die ze dan met natte handen op de dichtstbijzijnde envelop krabbelde. Naar het geschater van de mannen om een grap, juist omdat hij van een vrouw kwam, en vooral naar het gevoel bij te dragen aan de wederopbouw van haar stad. 

‘Dit was altijd jouw project, toch?’ 

‘Wat?’ Lenie kijkt omhoog naar de voltooide Bijenkorf. 

‘Dit deed jij toch? Het is prachtig geworden.’

‘Oh, ja. Ik was verantwoordelijk voor de bouwtechnische doorrekening.’ 

‘Wat raar dat je het nooit hebt kunnen afmaken hè! Maar zo te zien gaat het ook goed met jou! En vast ook heerlijk thuis met die kleintjes, toch?’

‘Eigenlijk denk ik erover weer terug te komen.’ 

De woorden komen onder de stopverf vandaan voordat Lenie er erg in heeft. 

‘Oh, echt?’  

‘Echt.’ Haar jas lijkt plotseling wat minder te knellen en er gaat een deurtje open naar bijna vergeten plannen, alsof ze een braakliggend stuk grond gevonden heeft dat bebouwd wil worden. Ze glimlacht. 

‘Nou. Ja. Waarom ook niet?’ 

En inderdaad, waarom ook niet, vraagt Lenie zich af. Wie weet wat er nu mogelijk zou zijn. Met misschien een oppas en de wet die nu ingetrokken is en alle gebouwen die nog gepland staan. Misschien wil Breuer haar nog wel een referentie geven. 

‘Mama, ik wil oma.’ Alie hangt achterover en het zal vast niet lang duren voor Greetje gevoed moet worden. Misschien dat haar moeder zich al afvraagt waar ze blijven en zich zorgen maakt. Ze bedenkt zich dat ze ook nog langs de slager moet voor extra worst.

‘Ach meid, ik moet er ook vandoor. Je weet vast nog wel hoe Kortenhoef was als je te lang lunchte!’ Trijntje geeft Lenie een klopje op haar schouder en loopt richting het stadhuis. 

Als haar figuur in de menigte is verdwenen, kijkt Lenie naar de Bijenkorf en dan naar de stad waarin gaten zijn geslagen die nog altijd niet geheeld zijn. Ze strijkt met haar vingertoppen nog eens over het koude beton en trekt dan haar handschoen weer aan.

‘Wie was dat, mama?’

‘Niemand, lieffie.’ Lenie geeft haar dochter een aai over de bol. ‘Kom, we gaan naar oma!’ 

You Might Also Like

No Comments

Leave a Reply